Scholen onvoldoende voorbereid op complexe crisissituaties

In een samenleving die steeds onveiliger wordt, worden ook scholen regelmatig geconfronteerd met crisissituaties. Voorbeelden zijn schiet- en steekincidenten, terreurdreiging, digitale ontwrichting, zedendelicten, fraude, infectieziekten en ernstige ongevallen tijdens schoolreisjes. Het zijn tragische gebeurtenissen met veel impact op leerlingen, onderwijzend personeel, ondersteunende medewerkers, familieleden en verwanten. De vraag is of scholen wel voldoende zijn voorbereid op complexe crisissituaties? Het antwoord daarop is “nee”. Scholen onderkennen weliswaar de risico’s, maar de gedachte “ons zal het wel niet overkomen” overheerst. Bovendien ontbreekt het veelal aan tijd en geld om hier voldoende aandacht aan te besteden. De scholen hebben veel lering kunnen trekken uit de coronacrisis. Maar van een echte ‘wake-up call’ is geenszins sprake.

De meeste scholen in het primair, middelbaar-, en voortgezet onderwijs hebben wel een protocol voor de bedrijfshulpverleningsorganisatie. Daarin besteden zij aandacht aan fysieke veiligheid, Arbo, bedrijfshulpverlening en bijbehorende ontruimingsprocedures. De laatste jaren is aandacht voor sociale veiligheid (pestgedrag, suïcide e.d.) en cybersecurity daaraan toegevoegd. Deze protocollen bieden echter geen stevige basis voor een diversiteit aan crisistypen in samenhang met een professionele voorbereiding, aanpak en nazorg. Crisisbeheersing staat nog onvoldoende op de bestuurlijke agenda en bij toezichtsorganen is het ook geen gespreksthema. De kennis van de verantwoordelijke functionarissen schiet tekort en er wordt te weinig samengewerkt met hulpdiensten en het openbaar bestuur. Het hoger- en universitair onderwijs heeft de laatste jaren een inhaalslag gemaakt. Maar ook hier is verdere intensivering aan te bevelen.

Gek genoeg lijken parlementariërs, het ministerie van OCW en de onderwijs koepelorganisaties zich hier niet druk over te maken. Op de vraag “moeten hier geen visie en beleidsrichtlijnen voor komen” is het antwoord steevast: “niet nodig: het veld moet het doen”. Dat schiet niet op en is een miskenning en onderschatting van dit belangrijke thema. Ook wordt er door het departement geen budget beschikbaar gesteld voor een verbeterprogramma crisisbeheersing in tegenstelling tot het Ministerie van VWS die dat wel heeft gerealiseerd voor de zorgsector.

Voor crisisbeheersing in het onderwijs is meer aandacht nodig. Scholen zullen een adequaat crisisplan moeten opstellen waarin ze beschrijven hoe ze crises aanpakken. Verder is het van belang dat scholen een netwerk onderhouden met hun publieke en private veiligheidspartners. Bij crisisbeheersing gaat het om kennis en kennissen. De Veiligheidsregio is voor de meeste scholen nog een onbekende organisatie en dat is anno 2024 onbegrijpelijk. Het is ook opmerkelijk dat de Veiligheidsregio’s zich niet inspannen om de onderwijssector (kwetsbare objecten) te ondersteunen in de crisispreparatie. Onderwijsinstellingen moeten ook beschikken over een professioneel crisisteam dat in stelling wordt gebracht als het daadwerkelijk misgaat. De deskundigheid van functionarissen die hierin een rol vervullen moet op peil zijn. Er zal daarom ook aandacht moeten worden besteed aan het opleiden, trainen en oefenen van deze mensen. Veiligheid is niet alleen iets voor de bestuurstafel, maar een verantwoordelijkheid van allen die binnen de school werkzaam zijn.

Het zou triest zijn wanneer we pas tot dit inzicht komen na een ernstige school shooting met veel slachtoffers. Schietdrama’s die in de VS, Duitsland en Finland regelmatig voorkomen (recent nog op 2 april 2024 in Finland). Voorspelbaar is dat Kamerleden in voorkomend geval geschokt zijn, het ministerie van OCW met een verbeterprogramma komt en dat alle scholen hun crisisorganisaties beter moeten gaan inregelen. Dit onder het motto van ‘een ramp op z’n tijd geeft pas richting aan het beleid’. Neem dit onderwerp dus uitermate serieus en ‘repareer het dak van de school als de zon schijnt’. Leerlingen en studenten hebben recht op kwalitatief hoogwaardig onderwijs in een zo veilig mogelijke omgeving.


Uit parlementaire enquêtes en tal van opiniepeilingen blijkt dat het vertrouwen van de bevolking in de (institutionele) overheid afneemt. De coronacrisis heeft daar in belangrijke mate aan bijgedragen met als ‘ongekend onrecht’ dat 3 miljoen ongevaccineerden door dienaren van de Kroon en de media zijn geschoffeerd. Inmiddels zien we dat de onvrede binnen de samenleving verder toeneemt. Dat laat zich verklaren aan de hand van een aantal ontwikkelingen.

In de eerste plaats de aanhoudende asielinstroom. Nederland heeft een aantrekkingskracht en blijkt niet in staat de grote aantallen vluchtelingen adequaat op te vangen. Het leidt tot structurele overlast, hoge kostenposten, spanningen binnen de samenleving en een discutabele spreidingswet. Daarnaast neemt de georganiseerde (drugs)criminaliteit schrikbarende vormen aan. Politie, justitie en het openbaar bestuur krijgen er geen grip op. In de grote steden leidt dat tot aanslagen waarbij grof geweld niet wordt geschuwd. Nederland treedt daarmee in de voetsporen van Italië. Een ontwikkeling die grote zorgen baart.

Dan zijn er nog andere aversieve aspecten. Zonder enige parlementaire controle worden door het demissionaire kabinet miljarden euro’s gepompt in Oekraïne terwijl er amper geld beschikbaar is ter compensatie van de Groningers (aardbevingsschade) en de Limburgers (wateroverlast). Nederland wordt overspoeld door zonnepanelen en windmolenparken waarbij natuurschoon wordt opgeofferd. Er worden onnavolgbare investeringen gedaan om klimaatverandering tegen te gaan en de hardwerkende boeren, tuinders en vissers moeten het veld ruimen. Niemand kan nog een touw vastknopen aan de stikstof- en CO2-reductie maatregelen van het kabinet, dat het braafste jongetje van de ‘Europese greendeal klas’ wil zijn. Pas nadat boeren Den Haag en Brussel bestormden bonden Nederland en Europa enigszins in.

Nederland kampt voorts met een structureel probleem op de woningmarkt, er is een tekort aan personeel in de zorg, het onderwijs, de politie en horeca en we hebben te maken met alsmaar stijgende energie- en zorgkosten. Er zijn te weinig plaatsen beschikbaar voor Nederlandse studenten op Universiteiten, omdat buitenlandse studenten de voorkeur genieten. De ouderenzorg is volledig uitgekleed en binnen de rechtspraak en de GGZ loopt het systeem muurvast. Gevangenissen bieden te weinig opvangplekken en de GGZ kraakt in haar voegen, waardoor steeds meer mensen met verward gedrag en TBS vrij rondlopen.

En tenslotte de tenenkrommende ‘woke-cultuur’ die sluipenderwijs onze samenleving gijzelt. Van het verbannen van zwarte piet, het verketteren van onze oorlogshelden, het verbieden van de nootmuskaatstraat, het cancelen van paarden in draaimolens tot een poging tot het verwijderen van het begrip ‘moeder’ uit de wetgeving. Allemaal bizarre maatregelen waar het merendeel van de bevolking zich mateloos aan ergert.

De vier kabinetten Rutte hebben ons landje in een neerwaartse spiraal gebracht. Op 22 november vorig jaar heeft de kiezer zich uitgesproken voor een andere koers. Men is het huidige beleid spuugzat. Men verwacht dat een nieuw kabinet de basis legt voor een beter maatschappelijk klimaat en het wantrouwen onder de burgers kan ombuigen. Vooralsnog ziet het daar niet naar uit. Sterker nog: de formatiepogingen van afgelopen drie maanden zijn een schaamteloze vertoning gebleken en een miskenning van de kiezer. Laten we hopen dat informateur Putters nog een reddingsboei weet te vinden. Nederland verdient een regering die de menselijke maat in ere herstelt, beter luistert naar wat er onder de bevolking leeft en een beleid voert dat gestoeld is op een breed draagvlak in de samenleving. Dat zal de burger weer perspectief en hoop kunnen bieden. Laten we er voor waken dat ons fraaie polderlandje niet nog verder wegzakt in het moeras en het opgebouwde aanzien in de wereld verkwanseld.


Waarom leren we zo weinig van de geschiedenis? Waarom gaan er decennia overheen voor politiek en openbaar bestuur tot het inzicht komen dat zij een kwalijke rol hebben gespeeld met groot maatschappelijk en persoonlijk leed als gevolg? Wat verklaart het grote zwijgen dat telkens weer de kop opsteekt en de onwil van de politiek om zelf lessen te leren? Met als pijnlijk gevolg dat slachtoffers niet het woord krijgen en hun leed en opgelopen trauma’s onder het kleed van collectief zwijgen wordt geveegd. Het zijn wezenlijke vragen die bij elke herdenking en excuus-bijeenkomst van de laatste jaren worden gesteld. Zoals de koning in zijn befaamde 4 mei toespraak van twee jaar geleden op de lege Dam. Ook menig burgemeester verwijt in ‘gedragen’ toespraken hun verre voorgangers, die meewerkten aan de gruwelmisdaad van de slavenhandel en wegkeken in WO2, dat zij aan de verkeerde (morele) kant van de geschiedenis staan. Geen oog hebben voor het leed en de trauma’s van slachtoffers. Ook religieuze leiders zijn door het stof gegaan. Bieden excuses aan over het wegkijken van het onpeilbare leed van slachtoffers van kerkelijk seksueel misbruik.

De gevolgen van het grote maatschappelijk zwijgen, wegkijken en normaal maken slaat vooral neer op de slachtoffers en hun naasten. Dat is de kern van de verhalen die – zij het mondjesmaat – van de slachtoffers de laatste jaren naar buiten sijpelen. Het zijn aangrijpende verhalen van Indiëgangers, overlevenden van WO-2 gruwelheden, de seksueel-misbruikten in religieuze- en overheidsinstellingen en de traumaverhalen van uitgezonden militairen die nooit verteld mochten worden. Omdat niemand ze wilden horen. Over opgelopen trauma’s moest vooral gezwegen worden. We weten nu welke enorme gevolgen dat heeft. Niet alleen voor de slachtoffers zelf maar ook voor hun kinderen en kleinkinderen die mede als gevolg van dat grote zwijgen indirect ook slachtoffers worden. Naast de excuuswoorden benadrukken de autoriteiten in hun toespraken bij herhaling dat er van de geschiedenis geleerd moet worden. Om herhaling te voorkomen. De praktijk leert dat het vaak bij deze mooie woorden blijft.

Met wellicht een nog pijnlijker conclusie dat degenen die deze toespraken voordragen met grote vanzelfsprekendheid vervolgens zelf in de daderrol stappen. Niets geleerd blijken te hebben en zelf het leven van miljoenen eigen burgers met ‘beleid’ traumatiseren. Zonder oog en oor te hebben voor het lijden, angsten, zorgen en pijn van hen. Drie jaar coronabeleid is daarvan het bewijs. De drie miljoen ongevaccineerden en andere coronacritici hebben dat tot hun eigen verbijstering ervaren. Het gemak waarmee politiek, het openbaar bestuur, delen van de media en medelandgenoten op herhaling zijn gegaan hielden miljoenen mensen, zeker tegen de achtergrond van al die ‘gedragen’ toespraken van autoriteiten, voor ondenkbaar. Toch is het gebeurd. Zeer velen, vooral de ongevaccineerden, zijn opgejaagd door dienaren van de Kroon. Door bestuurders met de coronapas uit de samenleving gezet. En net als de vele slachtoffers die hen voorgingen, zien we opnieuw het grote politieke en publieke zwijgen. Horen we de politieke daders – alsof er niets is gebeurd – in de verkiezingscampagnes er met geen woord over spreken. Wordt er geen enkele verantwoording afgelegd. Kon er geen enkel excuuswoord vanaf. Wordt de parlementaire enquête met het grootste gemak uitgesteld.

In ons boek Koningsbrief, een hartenkreet aan politiek, openbaar bestuur en media doen wij een appel aan de Koning om zijn eigen woorden, om niet normaal te maken wat niet normaal is, gestand te doen. Om ‘zijn’ dienaren van de Kroon en de politiek en bestuurlijke verantwoordelijken op te roepen wél de lessen van drie jaar coronapolitiek te leren en deze keer wel oog en oor te hebben voor het (traumatisch) leed dat drie miljoen ongevaccineerden is aangedaan.

Hans Siepel en Gert-Jan Ludden
(Uitgeverij Elikser en Bol.com)


Minimaal-beperkt-aanzienlijk-substantieel-kritiek. U weet waarschijnlijk niet wat hiermee wordt bedoeld. Het zijn de dreigingsniveaus terrorisme die in Nederland gelden voor publiek, bedrijven en overheden. U weet waarschijnlijk ook niet welke handelingen van u worden verwacht bij de verschillende niveaus. Daarom is het een niet tot de verbeelding sprekende dreigingsescalatieladder. De inhoud is slechts bekend bij een select groepje mensen. De niveaus bieden geen houvast aan de rest van onze samenleving. Dit past in het beeld van de steeds groter wordende afstand tussen het Rijk en de bevolking. En juist bij veiligheid is dat een miskenning van de ernst van de situatie.

Medio december kondigde de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) aan dat we in Nederland van niveau 3 (aanzienlijk) naar niveau 4 (substantieel) gingen. Dit naar aanleiding van enkele terroristische aanslagen in West-Europese landen en de oplopende spanning in de Gazastrook. De NCTV verscheen op de televisie met de mededeling dat we tijdens de feestdagen en jaarwisseling goed moeten oppassen, omdat er sprake was van een verhoogde dreiging. Hij zei dat we in tegenstelling tot andere Europese landen geen maatregelen koppelen aan deze niveaus, omdat we potentiële terroristen niet ‘wijzer willen maken’ dan ze zijn. Wel verscheen er een voorlichtingsfilmpje van een kleuterschoolachtig niveau waarin de burgers werd uitgelegd wat te doen bij een eventuele aanslag: ‘vlucht-verstop je-en bel 112’. Alsof we dat niet zelf hadden kunnen bedenken.

Na ernstige gebeurtenissen zien we in Den Haag steeds weer een stereotype reactie. Politici zijn geschokt en de overheid communiceert adviezen vanuit angst en indekgedrag. Veelal te scharen onder schijnveiligheid. We zaten ruim twee jaar in fase aanzienlijk en nu plotsklaps in substantieel. Maar wat is nu precies het verschil met ‘aanzienlijk’? Wat zijn de criteria voor op- en afschalen? Waarom is er naast het nationaal ‘hitteplan’ en de waarschuwingscodes voor slecht weer geen plan voor terrorismedreiging? Het wordt er niet duidelijker op en het leidt tot verwarring bij het brede publiek dat de mededeling van de NCTV slechts voor kennisgeving aanneemt. En dat kan natuurlijk niet de bedoeling zijn bij crisisbeheersing waar de nadruk ligt op preventie en preparatie.

De voorbereiding op maatschappij-ontwrichtende situaties als gevolg van terrorisme vergt een professionele samenwerking tussen publieke organisaties, private ondernemingen, kenniscentra, media en de bevolking. Ook religieuze instellingen, zorgcentra, scholen en maatschappelijke instellingen zullen zich beter moeten voorbereiden. Dat heeft de recente aanslag in Praag onmiskenbaar duidelijk gemaakt. Dat kan alleen als de NCTV, het openbaar bestuur en hulpdiensten hen daar in bijstaan met concrete ondersteunende maatregelen, professionele adviezen en het openstellen van een helpdesk waar men aanvullende informatie kan inwinnen.

Daarom een oproep een de NCTV. Wees eerlijk in de informatievoorziening en bied de Nederlandse samenleving duidelijke handvatten die passen bij de verschillende dreigingsniveaus. Communiceer open en eerlijk richting de verschillende doelgroepen binnen de samenleving en vermijd onzinnige filmpjes. Voorbereiding op terreurdaden is iets van ons allemaal en niet voorbehouden aan enkele ‘deskundigen’ in Den Haag. Het zou tragisch zijn wanneer we pas na een terroristische aanslag in Nederland tot dit besef komen.

Doe niet te geheimzinnig als het om terreurdreiging gaat, maar neem een voorbeeld aan andere Europese landen waar men wel maatregelen koppelt aan de verschillende dreigingsniveaus. Dat zal ons uiteindelijk een veiliger samenleving brengen. De begrippen minimaal-beperkt-aanzienlijk-substantieel en kritiek krijgen dan ook veel meer betekenis. En daar is het uiteindelijk om te doen.


Nederland kent een ondoorzichtige structuur als het om crisisbeheersing gaat. Er is een kluwen aan organisaties ontstaan, waardoor het in de aanpak van kleinschalige calamiteiten al misgaat. Ook in complexe situaties werkt de crisisorganisatie niet slagvaardig. Dat hebben de vluchtelingencrisis, de toeslagenaffaire, de aardbevingsproblematiek en de coronacrisis duidelijk gemaakt. Evaluaties en onderzoeksrapporten komen niet veel verder dan aanbevelingen in het verbeteren van de informatievoorziening en crisiscommunicatie. De vraag is evenwel waar het nu echt hapert in ons veiligheidsbestel en hoe dat kan worden verbeterd?

Sinds 2002 heeft het openbaar bestuur de rampenbestrijding en crisisbeheersing in Nederland willen verbeteren. Daaruit zijn 25 veiligheidsregio’s ontstaan. Dat heeft geleid tot de regionalisering van de brandweer en de geneeskundige hulpverlening, een uitholling van veiligheidstaken op gemeentelijk niveau en het buitenspel zetten van de commissarissen van de Koning. Er is geen uniforme gebiedsindeling met de organisaties van politie, waterschappen en de arrondissementen. Evenmin is er sprake van structurele samenwerking met het bedrijfsleven en maatschappelijke instellingen. De veiligheidsregio’s focussen zich op rampenbestrijding en als het om complexe crisissituaties gaat, kijkt men voor oplossingen al snel naar Den Haag. Ook de afstemming Rijk-regio is niet goed verankerd. Het veiligheidsberaad dat coördineert heeft geen zeggenschap en is democratisch niet gelegitimeerd.

Crisisbeheersing op landelijk niveau geeft evenmin reden tot optimisme. Het overhevelen van het veiligheidsdossier van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) naar het ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) in 2010 en de oprichting van de nationale politie heeft niet tot kwaliteitsverbetering geleid. Crisisbeheersing is uit de gezagsstructuur van het openbaar bestuur gehaald, de 10 politie-eenheden zijn gedesintegreerd met de veiligheidsregio’s en het bundelen van crisisbeheersingstaken in een justitieel vakdepartement is verre van ideaal. Ook is in 2015 de landelijke operationele staf ontmanteld, waardoor de bovenregionale operationele aansturing bij nationale crises is weggevallen. Een gemis dat zich openbaart bij elke grootschalige ramp of crisis.

De provincie (midden-bestuur) zal haar positie in de veiligheidsketen moeten verstevigen. De provincies hebben een duidelijke gebiedsindeling, kennen een formele democratische controle, worden aangestuurd door het ministerie van BZK en zijn verantwoordelijk voor publiek-private- en grensoverschrijdende samenwerking. Bij bovengemeentelijke crisissituaties heeft de commissaris van de Koning de regie over de lokale bestuurders en is de juiste tussenschakel met het Rijk. Met 12 meldkamers, 12 brandweerkorpsen, 12 GGD’n, 12 ambulancediensten, 12 arrondissementen , 12 waterschappen en 12 politie -eenheden ontstaat bovendien een logische en geografische inbedding van hulpdiensten per provincie.

Voor het Rijk is het gemakkelijker overleg te plegen met 12 commissarissen van de Koning dan met 25 burgemeesters. Op nationaal niveau zullen veiligheid en crisisbeheersing weer een verantwoordelijkheid moeten worden van het ministerie van BZK. Bij uitstek het coördinerend vakdepartement voor nationale veiligheid. Ook zal er een professioneel civiel-militair geïntegreerd hoofdkwartier moeten worden ingericht, verantwoordelijk voor de operationele aansturing bij landelijke crises. Een organisatie als verlengstuk van het landelijk operationeel coördinatiecentrum (LOCC) te Zeist.
Het is van cruciaal belang dat de crisisstructuur aansluit op onze staatsinrichting. De Veiligheidsregio hoort daar niet in thuis; de provincie wel. In daadwerkelijke crisissituaties zijn korte lijnen, heldere (gezags)structuren, efficiënte inzet van hulpdiensten en effectief leiderschap cruciale succesfactoren. Terug naar de eenvoud dus. Dat zal de veiligheid van onze burgers ten goede komen.


Na regen komt zonneschijn. Na een epidemie volgt een periode van minder sterfte. Zoals in 2018 toen de griep langs kwam en in 2019 het oneerbiedige “kreupele hout” was verdwenen. Maar nadat in 2020 corona weer tot extra sterfgevallen leidde, herstelde de oude trend zich niet: de uitvaartondernemers maken tot aan vandaag overuren. Wat is er aan de hand?

Voor wie de gebeurtenissen heeft meegemaakt en aan den lijve heeft ondervonden, was te verwachten dat het beslist repressieve beleid in heel veel opzichten contraproductief moet zijn geweest. Niet verwonderlijk als de remedie bestaat uit een voortdurende staat van angst, economische marginalisering, opsluiting, dichte sportscholen, vereenzaming, reisbeperkingen, samenkomstverbod, repressie, onderwerping en tot slot zelfs opgedrongen injecties met een reeks aan experimentele gentherapie met geheime maar variabele samenstelling, ingekocht door bureaucraten onder geheime voorwaarden én met dubieuze belangen én handelend onder een deken van obscurantisme. A recipe for disaster, zoals de Britten zeggen.

Dat is echter in Haagse kringen bepaald geen gangbare opvatting; daar wordt steevast het beeld gecreëerd dat er vele levens gered zijn door het beleid en in het bijzonder door de vaccinatiecampagnes. En corona wordt steevast gepresenteerd als ontwrichtende dreiging, en zelfs nu het endemisch en verwaarloosbaar qua omvang is, wordt het gevaar van “Long Covid” of “Post Covid” (PC) uitgebreid benadrukt. Dat laatste overigens zonder aan te geven hoe het onderscheid gemaakt zou kunnen worden tussen PC en Post Vaccinatie schade (PV), want in het mantra van de bewindslieden en haar adviseurs bestaan “bijwerkingen” slechts in zeer zeldzame gevallen.

[KOP] Veilig en effectief dus

En corona mag dan inderdaad “vergelijkbaar met de griep” blijken te zijn, het zou het gevaar van zogeheten zoönosen illustreren, ook al is er geen bewijs dat corona daar iets mee van doen heeft. Dit gevaar vereist “pandemische paraatheid”, aldus het genootschap van virologen, een idee dat breed gedeeld wordt onder beleidsmakers. Een formele en onafhankelijke evaluatie van beleid en ‘maatregelen’ (onthoud dat woord) kon niet van de grond komen, ondanks dat de Veiligheidsraad enkele kritische kanttekeningen plaatste. Zo kon het gebeuren dat er zelfs in 2022 een speciale wet is opgetuigd die herhaling van de zelfde stappen – en veel meer – mogelijk moet maken. Die is inmiddels door de Eerste Kamer aangenomen. Zie daarover het aparte artikel-drieluik.

[KOP] Een iconische figuur

Laten we het onderzoek en de hypotheses naar de oorzaken van de hoge sterfte eerst op een rij zetten, maar niet nadat we de sterfte grafisch op een overzichtelijke manier presenteren. De zelfde data als die van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) maar dan zónder de zogeheten “verwachte sterfte” en dus ook zónder de “oversterfte”, het verschil tussen totale sterfte en de verwachting. Dat heet Sterfte Ongeacht Oorzaak (SOO).

Kijk in Figuur 1 eerst naar de kleine figuur in de inzet. De gemiddelde sterfte per week ligt steevast hoger dan 2500/week, 130.000 per jaar. Dat is de schuine rechte lijn. Het laatste ‘normale’ jaar 2017, de blauwe lijn, loopt wat steiler en vanzelfsprekend steekt de magenta lijn van 2020 daar wat bovenuit, met een morbide ‘groeistuip’ rond week 15 en ook eind dat jaar tijdens de lockdown, zodat dat jaar eindigde met 170.000 overledenen.

Het (donkergrijze) gebied tussen de rechte 2500/week lijn en de magenta lijn is in de grote grafiek uitvergroot door naar de sterfte boven die 2500-lijn te kijken. Dan is er ook ruimte voor meerdere jaren sinds 2016 voor historisch perspectief, zonder in een spaghettigrafiek het overzicht te verliezen. En blijkt dat er twee groepen van lijnen zijn: 1) 2016 t/m 2019, de pre-crisis-jaren, en 2) 2020 t/m nu. Die tweede groep kent een surplus sterfte van zo’n 20.000 overledenen per jaar. Het eerste vaccinatiejaar is de streeplijn. Het lijkt alsof het huidige jaar onverminderd door zal gaan in de trend van die tweede groep. Hoe komt dat?


[KOP]Twee werelden

Geachte senatoren,

In januari bood mijn stichting, de Biomedische Rekenkamer, de leden van de Eerste Kamer een tegeltje aan met de tekst “Onwetendheid is vanaf nu een keuze” en in de toespraak refereerde ik aan de verantwoordelijkheid van ingenieurs en luchtwaardigheid van hun producten. En als voorbeeld aan de raket met ruimteveer De Challenger. Dat werd een ramp door groepsdenken en monocultuur. Belangrijke beslissingen vergen verantwoordelijkheid en objectieve validatie.
De vraag is nu, is deze pandemiewet érger dan een ramp, eigenlijk dus een monsterwet, of een noodzakelijke slaapwet?

U werd het er tijdens de debatten niet over eens. U vond evaluatie niet nodig, laat staan dat u aan validatie toe kwam.

Er lijkt sprake van twee werelden.
> Het verhaal van de overheid, de media, de denktank desinformatie
> De verborgen data en gecensureerde feiten, en natuurlijk speculaties

Ik doorloop die twee werelden met een beeldverhaal naar misschien wel de belangrijkste keuze van uw leven.


Als de coronacrisis, de aardbevingsproblematiek, de toeslagenaffaire en de vluchtelingencrisis ons iets duidelijk maken is het wel dat onze bestuurders geen crisismanagers zijn. Ze polderen teveel, zijn zich veelal niet bewust van de urgentie van de zaak, communiceren vanuit de reputatiegedachte en zijn niet opgeleid om onder stressvolle omstandigheden de juiste besluiten te nemen. Dit is niet zo verwonderlijk, omdat crisisbeheersing een vak is, dat je er niet zo maar even bijdoet. Het vereist specifieke vaardigheden, kennis en vooral ervaring en daar zijn bestuurders niet goed voor toegerust. Onderzoeksrapporten tonen aan dat het in de bestuurlijke leiding en coördinatie van rampen en crises vaak misgaat. Dat leidt met enige regelmaat tot een vroegtijdig vertrek van een burgemeester en/of minister. Vervolgens staan er nieuwe en onervaren bestuurders aan het roer die in dezelfde valkuil stappen. Het ligt voor de hand bestuurders niet meer met deze complexe taak te belasten.
Laat de aansturing van een crisisteam over aan een professional. Een goed opgeleide en ervaren crisismanager die fulltime met deze materie bezig is. Neem een voorbeeld aan grote bedrijven. Daar heeft een crisismanager (Emergency Manager) de leiding en het mandaat tot het nemen van besluiten in crisissituaties. De bestuurder blijft eindverantwoordelijk, faciliteert de crisismanager en functioneert daarbij op ‘gepaste’ afstand. De crisismanager heeft zelfs de bevoegdheid om de bestuurder als instrument in te zetten in zijn of haar operatie. Bijvoorbeeld door invulling te geven aan de crisiscommunicatie of aandacht te besteden aan de slachtoffers en/of nabestaanden. Wat betekent dit dan in de praktijk voor het optreden van het openbaar bestuur in crisissituaties?
Bij rampen en crises op lokaal niveau zal het gemeentelijk beleidsteam niet meer door de burgemeester, maar door het hoofd van de afdeling crisisbeheersing/openbare orde en veiligheid van de gemeente worden aangestuurd. Een functionaris met veel praktijkervaring, een operationele mindset en kennis van zaken. Binnen de Veiligheidsregio zal niet de burgemeester van de grootste gemeente, maar de directeur Veiligheidsregio het regionale beleidsteam voorzitten. Een ervaren crisismanager die van wanten weet. Wanneer we bij nationale crises opschalen naar het Rijksniveau, wordt er een Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCB) geactiveerd. Die commissie zal dan niet door de premier of de minister van Justitie en Veiligheid worden voorgezeten, maar door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV). Een deskundige met veelal een operationele achtergrond. Wanneer je voorts het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC) integreert met het Territoriaal Operatiecentrum (TOC) van de krijgsmacht tot een professionele crisisorganisatie die verantwoordelijk is voor de bovenregionale operationele coördinatie, dan ontstaat er een crisisstructuur die veel effectiever is met een meer dienende rol voor bestuurders.
Juist omdat rampen en crisissituaties steeds complexer en sluimerend van karakter worden, vereist het bijbehorend leiderschap een hoge mate van kwaliteit en professionaliteit. Dat mag niet worden onderschat, het kan (extra) slachtoffers voorkomen. De coronacrisis is een harde leerschool geweest en heeft onmiskenbaar aangetoond hoe ongemakkelijk en reactief bestuurders hebben gefunctioneerd. Men liet zich leiden door de dominantie en tunnelvisie vanuit de (medische) wetenschap en verschool zich daarachter wanneer het mis ging. Echte crisismanagers hadden hier het verschil kunnen maken. Het is de hoogste tijd dat crisisbeheersing als een vakdiscipline wordt erkend. Bestuurders moeten dan wel over hun eigen schaduw heenstappen en de moed tonen een stapje terug te doen. In dat opzicht kunnen we veel leren van het bedrijfsleven. Een mooie en concrete invulling van de nieuwe en open bestuurscultuur. Dit in de wetenschap van “iets dat je zelden doet, doe je zelden goed”.


Het is duidelijk zichtbaar dat Nederland, maar ook andere Europese landen de vluchtelingenproblematiek niet meer beheersen. Het aantal ontheemden groeit gestaag en de problemen met (tijdelijke) opvang, huisvesting en integratie nemen zienderogen toe. Het betreft niet alleen oorlogs-, economische- en politieke vluchtelingen, maar ook gelukszoekers. In 2021 en 2022 heeft Nederland al aan meer dan 200.000 asielzoekers onderdak verleend. Dat kan niet zo verder gaan. Onheilspellende gedachte is dat de komende decennia nog miljoenen extra klimaatvluchtelingen vanuit Afrika hun domicilie zoeken in West-Europa. Mensen die hun vaderland moeten ontvluchten, omdat grote gebieden niet meer levensvatbaar zijn vanwege extreme droogte of langdurige regenval. Europa dient zich op een andere manier te prepareren. Als adagium moet gelden: ‘niet de vluchteling bepaalt waar hij of zij naar toe gaat, maar Europa bepaalt de bestemming’! Wat betekent dit in de praktijk?

Momenteel is het zo dat het land van aanmelding verantwoordelijk is voor de opvang, registratie, verstrekken van asielstatus en/of uitzetting naar het land van herkomst. Dit impliceert dat ‘interessante’ landen zoals Nederland een veel grotere aantrekkingskracht op vluchtelingen hebben dan impopulaire landen binnen de Europese Unie zoals bijvoorbeeld Hongarije en Oostenrijk. Er is weliswaar Europese regelgeving, maar in de praktijk blijkt dat landen, afhankelijk van het politieke klimaat, daar verschillend invulling aan geven. En dat is moeilijk uit te leggen aan de eigen bevolking.
Hier toont zich de achilleshiel van de Europese Unie. Met vergaderen, regelgeving, financiële impulsen en autonomie van de lidstaten los je deze complexe problematiek niet op. Europa zal een uitvoerend mandaat nodig hebben deze (potentiële) crisis het hoofd te kunnen bieden. Dat kan prima worden gerealiseerd door de vluchtelingen zich te laten melden bij een Europees aanmeldcentrum (bijvoorbeeld in Duitsland: “wir schaffen das”). Een goed geoutilleerde locatie waar je grote aantallen vluchtelingen kunt registreren en tijdelijk kunt huisvesten. Vluchtelingen die zich toch in andere landen melden, worden linea recta gedirigeerd naar het Europese aanmeldcentrum. Hier worden op basis van door de Europese Commissie vastgestelde criteria de vluchtelingen verdeeld over alle Europese landen c.q. teruggestuurd naar het land van herkomst. De aanmeldcentra van de lidstaten staan in nauw contact met het Europese aanmeldcentrum, dragen zorg voor het transport en bewaken de statusvoortgang van de asielzoekers. Voorwaarde is wel dat alle lidstaten zich aan deze regeling committeren!

Natuurlijk zijn aan deze opzet omvangrijke organisatorische, logistieke en financiële consequenties verbonden. Het gastland dat het Europees aanmeldcentrum faciliteert krijgt daarvoor de noodzakelijke steun vanuit de Europese Unie. Deze spilfunctie kun je om de vijf jaar laten rouleren tussen landen die daartoe in staat zijn. Deze aanpak biedt aanzienlijke voordelen zoals het gelijkmatig verdelen van de ‘pijn’, het versterken van de Europese solidariteit, het voorkomen van vluchtelingenchaos in de afzonderlijke lidstaten en het tonen van veerkracht en (operationele) slagkracht door de Europese Unie. Bovendien zal het ongewenste vluchtelingen afschrikken als de kans aanwezig is geplaatst te worden in een land dat niet hun keuze is.
Hiermee kan Europa de wereld laten zien niet alleen een papieren tijger te zijn, maar ook in staat te zijn tot een effectieve aanpak van de vluchtelingencrisis. Een advies aan Mark Rutte is dit voorstel te lanceren in Brussel. Europa kan momenteel wel wat fris elan en creativiteit gebruiken. De urgentie is aanwezig. Juristen zullen wel tegensputteren, maar die hobbel moet gemakkelijk zijn te nemen. Doormodderen op de huidige weg is absoluut gedoemd te mislukken. Het is de hoogste tijd dat Europa haar verantwoordelijkheid gaat nemen.


Regelmatig worden scholen geconfronteerd met incidenten en soms zelfs ernstige calamiteiten. Voorbeelden zijn schiet- en steekincidenten, terreurdreiging en radicalisering, cybercrime, zedendelicten, fraude, infectieziekten, integriteitsschending en ernstige ongevallen tijdens schoolreisjes (ramp op afstand). Het zijn tragische gebeurtenissen met veel impact op leerlingen, onderwijzend personeel en ondersteunende medewerkers. De coronacrisis heeft dit onmiskenbaar aangetoond. De vraag is of scholen, verantwoordelijke bestuurders en toezichthouders voldoende zijn voorbereid op complexe crisissituaties? Het antwoord daarop is “nee”. Scholen onderkennen weliswaar de risico’s, maar de gedachte “ons zal het wel niet overkomen” overheerst en in crisistijd vertrouwt men op improvisatievermogen. Bovendien ontbreekt het aan tijd en geld om hier voldoende aandacht aan te besteden.

De meeste scholen in het primair, voortgezet-, hoger- en universitair onderwijs hebben wel een protocol voor de bedrijfshulpverleningsorganisatie. Daarin besteden zij aandacht aan brandveiligheid, Arbo, bommelding en bijbehorende ontruimingsprocedures. De laatste jaren is aandacht voor sociale veiligheid (pestgedrag, suïcide e.d.) daaraan toegevoegd. Dit protocol biedt echter geen goede basis voor een diversiteit aan complexere crisistypen en een professionele aanpak. Crisisbeheersing staat nog onvoldoende op de bestuurlijke agenda en bij toezichtsorganen is het ook geen gespreksthema. De kennis van de verantwoordelijke functionarissen schiet te kort en er wordt te weinig samengewerkt met hulpdiensten en het openbaar bestuur.

Gek genoeg lijken parlementariërs, het ministerie van OCW en de onderwijs koepelorganisaties zich hier niet druk over te maken. Op de vraag “moeten hier geen beleidsrichtlijnen voor komen” is het antwoord steevast: “het veld moet het doen”. Dat schiet niet op en is een miskenning van dit thema. Alleen de Stichting School en Veiligheid spant zich in om goede ideeën te delen, maar dat is hoofdzakelijk op sociale veiligheid gericht. Ook wordt er door het departement geen budget beschikbaar gesteld voor een verbeterprogramma crisisbeheersing in tegenstelling tot het Ministerie van VWS die dat wel heeft voor de zorgsector.

Voor dit onderwerp is meer aandacht nodig. Scholen zullen op basis van een normenkader een visie, een risicoanalyse en een integraal crisisplan moeten opstellen. In het crisisplan moeten praktische zaken worden beschreven ten aanzien van melding en alarmering, op- en afschaling, leiding en coördinatie, informatievoorziening, crisiscommunicatie en nazorg. Verder is het van belang dat scholen een stevig netwerk onderhouden met hun publieke en private veiligheidspartners. Bij crisisbeheersing gaat het om kennis en kennissen. De Veiligheidsregio is voor de meeste scholen een onbekende organisatie en dat is anno 2023 onbegrijpelijk.

Als het op school daadwerkelijk misgaat, dan moet er een professioneel crisisteam in positie komen. De deskundigheid van functionarissen die hierin een rol vervullen moet op peil worden gebracht. Er zal daarom ook repeterend aandacht moeten zijn voor het vakkundig opleiden, trainen en oefenen van deze mensen. Alle medewerkers en leerlingen dienen daar periodiek bij te worden betrokken. Veiligheid is niet alleen iets voor de bestuurstafel, maar een verantwoordelijkheid van allen die binnen de school werkzaam zijn.

Het zou spijtig zijn wanneer we pas tot dit inzicht komen na een ernstige school shooting met veel slachtoffers. Voorspelbaar is dat Kamerleden dan geschokt zijn, het ministerie van OCW met een verbeterprogramma komt en dat alle scholen hun crisisorganisaties beter moeten gaan inregelen. Dit onder het motto van ‘een ramp op z’n tijd geeft pas richting aan het beleid’. Onderschat dit thema dus niet en ‘repareer het dak van het huis zolang het nog droog is’. Leerlingen en studenten hebben recht op kwalitatief hoogwaardig onderwijs in een zo veilig mogelijke omgeving.


Hulpverleners van brandweer, politie, defensie en de zorgsector doen in crisistijd doorgaans hetzelfde als in hun dagelijkse werk. Alleen nu in de tiende versnelling en met een tekort aan personele en logistieke middelen. Deze professionals zijn goed opgeleid en berekend op hun taak, ook in buitengewone omstandigheden. Bij bestuurders (en ambtenaren) ligt dat anders. In crisisomstandigheden verrichten zij totaal andere taken dan in ‘vredestijd’. Als voorzitter van een crisisteam is de bestuurder onder tijdsdruk, stressvolle omstandigheden, maximale media-aandacht en specifieke wet- en regelgeving verantwoordelijk voor snelle en adequate besluitvorming. Handelen in onzekerheid zijn bestuurders niet gewend. Zij zijn niet geselecteerd op de vaardigheden van een crisismanager. Voor deelname aan opleidingen, trainingen en oefeningen wordt weinig tijd ingeruimd. Bestuurders staan nu voor de enorme uitdaging om het adagium van ‘iets dat je zelden doet, doe je zelden goed!’ te loochenstraffen. Nog maandenlang zal een appel worden gedaan op de leidinggevende capaciteiten van bestuurders. Een stresstest van formaat.

Naast de leden van het kabinet en de burgemeesters (het openbaar bestuur) betreft het hier ook bestuurders van zorginstellingen, scholen, religieuze organisaties, maatschappelijke instellingen en bedrijven. Ervaring uit het verleden leert dat het in de bestuurlijke leiding en coördinatie van rampen en crises nogal eens mis gaat. Met regelmaat leidt dat na onderzoeksrapporten tot vroegtijdig vertrek van een bestuurder. Dat is niet zo verwonderlijk, omdat crisismanagement een vak is dat je er niet zo maar even bijdoet. Het vereist specifieke vaardigheden en kennis en daar moet je als bestuurder goed voor zijn toegerust. Universitaire en HBO-opleidingen bieden hiervoor onvoldoende houvast.

De coronacrisis maakt het in aard en omvang extra moeilijk. De angstfactor speelt een belangrijke rol. Er wordt gestreden tegen een onzichtbare vijand. De economie en het maatschappelijk leven zijn volledig stil gevallen. Bestuurders geven veelal online leiding aan hun crisisteams en ook de communicatie met de bevolking loopt via de (social)media. Er worden door de rijksoverheid draconische maatregelen getroffen die door lokale bestuurders binnen een kort tijdsbestek moeten worden uitgevoerd en gehandhaafd. Ook de conditie en het doorzettingsvermogen worden op de proef gesteld. Een ware slijtageslag.

De evaluatie van de crisis zal uitwijzen of bestuurlijk Nederland deze stresstest goed doorstaat. De uitkomst zal nog wel even op zich laten wachten en de kans is reëel dat tussentijds waardevolle informatie verloren gaat. Dat kan worden voorkomen door een proactieve inzet van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid (OVV). Dit onafhankelijke onderzoeksorgaan zal observatoren kunnen toewijzen aan de belangrijkste besluitvormende gremia, zoals de ministeriële commissie crisisbeheersing (MCCB), het RIVM (outbreak managementteam), het landelijk operationeel team corona (LOTC) en het Veiligheidsberaad (25 regioburgemeesters). Tijdens de crisis kun je beter beoordelen of de juiste besluiten worden genomen en welke overwegingen daartoe hebben geleid.

De commissie Muller doet momenteel onderzoek naar het Nederlandse veiligheidsbestel en de werkwijze van de veiligheidsregio’s. Noodzakelijk vanwege de weeffouten die erin zijn ingeslopen en die slagvaardig handelen van bestuurders in crisistijd bemoeilijken. De ervaringen en lessen van de coronacrisis zullen ongetwijfeld waardevolle input leveren voor de eindrapportage.

Juist omdat crisissituaties steeds complexer worden vereist het bestuurlijk leiderschap een hoge mate van kwaliteit. Dat zal na de coronacrisis door niemand meer worden onderschat. De tijd is nu rijp om crisisbeheersing en integrale veiligheid als wetenschappelijke discipline te erkennen en een curriculum voor een volwaardige universitaire opleiding te ontwikkelen. Met een enkele theorieles binnen de opleiding bestuurskunde kan niet meer worden volstaan!